Zaterdag maakte ik een gezellig busreisje met wat mensenrechtenactivisten, kritische jongeren en collega-journalisten. Eindbestemming was het politiebureau van de Autofabriekwijk in Nizjni Novgorod, een mooie stad die voor een paar uur in een oorlogszone leek te zijn omgetoverd.
Dat zit zo. De militaire eenheid had tijdens een verboden demonstratie over het hoofd gezien dat ik journalist was. Logisch: ik was foto's aan het maken, had een persaccreditatie van het ministerie van buitenlandse zaken bij me, had me aangemeld bij de lokale politie op het Gorkiplein en riep dat ik journalist was.
Dus dat busreisje was niet geheel vrijwillig. Na de tralies van de arrestantenwagen en de commando's van de ME was het echter een prettig onderkomen. Ik kon er zelfs stiekem mijn eerste sms'je versturen aan collega Peter d'Hamecourt, die bezorgd had toegezien dat twee bomen van kerels mij tegen een bus smeten, van achteren sloegen, wegsleurden en in de ME-wagen mikten (
zie Peters column).
Maar in de stadsbus die onder politiebegeleiding naar de Autofabriekwijk reed, kwamen de eerste grapjes al los. Iemand las op een opschrift dat een buskaartje 8 roebel kost en stelde voor de chauffeur te betalen.
Anderhalf uur later waren wij, de drie buitenlandse journalisten, vrij. Ze leken zich op het politiebureau niet echt raad te weten met onze aanwezigheid. We werden vanaf dat moment met fluwelen handschoenen aangepakt, hoewel zonder begrip, verklaring of excuses. ,,Heb je klappen gekregen? Dan zul je wel wat verkeerds hebben gedaan.''
Onze documenten werden onderste boven gekeerd, maar of je ze nu van links naar rechts, van boven naar beneden of andersom las: alles was in orde. ,,Ik kan niets vinden'', zei ook de dame van de immigratiedienst die erbij was gehaald haast verontschuldigend tegen de agent. En dus mochten we gaan, nadat al onze documenten eerst even waren gekopieerd.